Hypotheekboeken Oldeboorn, bandnr 2, (B1)
d.d. 11,12 en 13 Mei 1782
Diefstal van een paar schoenen met zilveren gespen op 11 Mei 1782 van Jetske Arriens oud 17 jaar, zuster van Gerrit Arriens, beide kinderen van Arjen Gerrits en
Doetje Aukes allen wonende in of bij Oldeboorn. Jetske is dienstmeid bij boer Jelle Hotses (plaats 69) en Gerrit Arriens (van der Vegt) is arbeider bij boer Klaes IJnses (plaats 71).
Verdachten zijn :
Beide wonen ze bij de schoonmoeder van Jacob Hendriks te Surhuizum. Feike heeft een
gebrek aan z'n rechterhand (lamme hand). Jacob beweert dat hij erg ziek is geweest
(aan de koorts) en dat hij voor vrouw en twee kinderen moet zorgen.
De afspraak is, dat Feike om aalmoezen bedelt en dat ze de buit samen delen.
Via Boornbergum zijn ze op weg naar Harlingen waar Jacob een broer heeft op een
oorlogschip. 's Nachts hebben ze geslapen bij Gerben Oeges, boer onder Oldeboorn
(plaats 64). Ze hebben daar gegeten en gedronken en zijn daarna via boer Jelle Hotses,
waar ze de diefstal gepleegd hebben in Oldeboorn terecht gekomen waarna ze achtervolgd werden door de dorpelingen. Jacob zou toen aan Feike hebben voorgesteld dat ze niet meer richting Harlingen maar naar Beetsterzwaag zouden gaan. Vlak daarvoor hebben ze de
gespen weggegooid wat Gatse Martens, oud 15 jaar, heeft gezien. De gespen zijn daarna
door hem gevonden in de onderwal van de Lebbedijk aan de oostkant van het dorp.
Jacob en Feike zijn hierna opgesloten en verhoord, waarbij ze blijven ontkennen.
Er volgen nu een aantal getuigen-verklaringen.
Eerst die van Evert Goijes, oud grootschipper, oud 45 jaar en woonachtig te Oldeboorn.
Hij verklaart dat Gerrit Arjens op 11 Mei bij hem gekomen is en hem vertelde dat diens
zuster Jetske Arjens een paar schoenen met zilveren gespen miste. Zij werkt bij boer Jelle Hotses, waar twee manspersonen waren geweest. Evert had de mannen aangehouden,
maar ze waren verdwenen aan de oostkant van het dorp. Verder had hij gehoord dat Gatse Martens de gespen had gevonden in de onderwal van de Lebbedijk.
Ten tweede die van Sjoerdje Sikkes, oud 25 jaar en woonachtig te Oldeboorn. Zij verklaart
dat zij op 11 Mei 's morgens tussen 10 en 11 uur twee mannen heeft gezien op de Leppedijk, waarvan de jongste deed alsof zijn hoed afgewaaid was en dat daarna op die plaats in de onderwal 2 zilveren gespen zijn gevonden. Dat de oudste geweest is bij Uiltie Murks, boer te Oldeboorn (plaats 78), waar zij aan het schoonmaken was, om een aalmoes te vragen en dat
de jongste haar achterna is gelopen. Dat zij verder gehoord had dat Gatse Murks de gespen gevonden had.
Ten derde die van Nieske Jans, vrijster (=ongetrouwde vrouw), oud 29 jaar. Zij verklaart dat
zij op 11 Mei bij Uiltje Murks, waar zij dienstmeid is een bejaard man heeft gezien, die om
een gift vroeg en dat hij Feike Sijtses heet. Dat hij werd gevolgd door een jonger iemand, die later in de onderwal van de Leppedijk is geweest waar later de zilveren gespen zijn gevonden.
Ten vierde die van Jetske Arriens, oud 17 jaar dienstmeid bij boer Jelle Hotses. Zij verklaart
dat op 11 Mei twee mannen in haar huis zijn geweest en dat de oudste met de lamme hand
een gift gevraagd had, terwijl de andere op afstand bleef staan. Dat, nadat zij van haar
mevrouw een gift had en terug kwam de jongste al weg was en dat ze kort daarop ontdekte
dat haar schoenen, gemerkt G.A. (Gerrit Arriens) weg waren. Ze was daarna naar haar broer Gerrit Arriens gelopen die daar vlak bij op het land van boer Klaas IJnses werkte.
Gerrit was naar het dorp gelopen om dit bekend te maken, waarbij hij de beide mannen
verdacht van diefstal.
Ten vijfde die van Gerrit Arriens, boerearbeider, wonende te Oldeboorn. Hij verklaart dat hij
op de elfde dezer gewerkt heeft bij Klaas IJnses, boer onder Oldeboorn en dat daar twee mannen of één ervan aan huis zijn geweest om een gift te vragen. Dat enige
tijd daarna bij hem in het land is gekomen zijn zuster Jetske Arriens, die hem zeer ontsteld vertelde dat zij haar schoenen met zilveren gespen vermiste en dat hij evenals zijn zuster de
twee mannen verdacht. Hij is daarna direct naar het dorp gegaan om dit te vertellen. Dat tenslotte de beide mannen het dorp in oostelijke richting hebben verlaten.
Ten zesde die van Gatse Martens, oud vijftien jaar. Hij verklaart dat hij gisteren op de 11e op
de Leppedijk aan de Oostkant van het dorp twee mannen heeft gezien waarvan de jongste in
de onderwal van de dijk ging. Dat laatste vond hij nogal verdacht en nadat zij weg waren,
vond hij daar twee zilveren gespen die hij aan het gerecht heeft overgegeven. Dit omdat
Gerrit Arriens de broer van de meid van wie de gespen gestolen waren in het dorp was
gekomen om dat te vertellen. Hij was samen met Evert Gojes, Jan Thevis en de zoons van Meijne Hendriks de mannen gevolgd en had gezien dat de jongste in de onderwal was
geweest.
Brief op 12 Mei 1782 aan de Edel Mogende Heren in Leeuwarden. In deze brief worden de verklaringen gestuurd en tevens opgemerkt dat Jacob Hendriks al eens eerder vastgezeten
heeft in het blokhuis en dat beide heren er gruwelijk op los liegen. De vraag is wat de onderdanige dienaren moeten doen.
Brief op 13 Mei 1782 van Raden en Hof van Friesland te Leeuwarden. De gespen gaan terug naar Oldeboorn en moeten vertoont worden aan Jetske Arriens en Jelle Hotses voor identificatie. Vervolgens moeten de beide gevangenen naar het blokhuis in Leeuwarden.
Er volgen nu weer een aantal getuigen-verklaringen.
Ten eerste die van Jelle Hotses, oud 52 jaar, boer onder Oldeboorn. Deze verklaart dat hij op Zaterdag 11 Mei 1782 niet thuis was maar in Heerenveen en gehoord had toen hij thuis kwam van de diefstal. Dat de gespen na vertoning inderdaad die van Jetske waren, maar dat hij
de twee mannen niet kent omdat hij niet thuis was. Dat de schoenen er 's morgens om zes
uur nog waren.
Ten tweede weer van Jetske Arriens. Zij blijft volhouden dat haar verklaring van gisteren de
12e juist is. Ze zegt bovendien dat ze de schoenen nog dezelfde morgen heeft gezien, óór dat de twee mannen daar aan huis waren geweest en dat ze stonden op
het berdt (=plank) in het "Buuittehuis" (=stal). Direct na het vertrek van de mannen waren de schoenen ook verdwenen.
Brief van de onderdanige en gehoorzame dienaren van het gerecht van Utingeradeel op 13
Mei 1782 aan de Edele Mogende Heren te Leeuwarden.
Hierin wordt verklaart dat nu ook de schoenen zijn gevonden door het zoontje van Jelle Hotses en dat de gespen daarvan afgesneden waren. Dat tevens de twee bovengenoemde
verklaringen mee gaan en dat de gespen echt aan Jetske Arrien toebehoren. Verder worden
de gedetineerden naar het blokhuis gebracht.
Jacob Hendriks, geboren te Drachten en wonende te Surhuizum, oud 24 jaar en
Feike Sytses, geboren te Gerkeklooster en wonende te Surhuizum, oud 36 jaar.
11 Mei 1782
1e pagina.
|