10e pagina.

Hof van Friesland, Inv. nr. 3878.

Veroordeling Jacob Hendriks van Surhuizum na het stelen van de schoenen met zilveren gespen van Jetske Arjens van der Vegt.

13 Juli 1782.

Alzoo den Hove van Vriesland uijt de confessen
van Jacob Hendriks woonagtig te Surhuizum tegen
woordig gev: als anderzins uijt de proceduuren
gevoegzaam gebleeken is, dat de gev: op den 11 den van de jongst
leeden maand Maij uijt het huijs van Jelle Hotzes
huijsman onder Oldeboorn heeft gestolen een
paar schoenen met zilveren gespen toebehorende
aan de dienstmeijd Jetske Ariens, dat de gev: de
gespen van de schoenen heeft afgesneeden, en de
schoenen bij voorn: huijs heengeworpen, dat de gev:
bemerkende, dat de diefstal ontdekt was zich spoe
dig naar de Oostkant van het dorp heeft begeven
om met het gestolene te ontvlugten, dat de gev:
eijndelijk voornoemde gestolen gespen in de onder
wal van de Leppedijk heeft geworpen, en daarop
is voortgegaan om te ontkomen, dat de gev: dus
zich heeft schuldig gemaakt aan diefstal.
Al het welk zijnde de zaaken van kwaaden gevolgen
en daarom anderen ten exempel niet behoort te
blijven ongestraft. Zoo is’t, dat het voor…: Hof
op alles …selijk gelet en geconsidereert hebbende,
het geen men in deezen behoorde te considereeren
in den name en vanwegens de Heerlijkheid der
Landschappen van Vriesland den voorn: gev: heeft
gecondemneert en condemneert hem bij deezen, omme
bij den Scherprechter op het schavot geleijdet,
aldaar wel strengelijk gegeesseld en daarna door
de dienaren van de Justitie te worden gebragt
in ‘t Landschaps Tugt en Werkhuijs om aldaar
te werken den tijd van drie jaaren. Actum den
13 Julij 1782.