Tjerk van der Hauw
Tekst: Tjerk van der Hauw, (X j.) * 19 Maart 1929
Tjerk van der Hauw werd als zoon van Arjen van der Hauw en Lijsbeth Terpstra te Amsterdam geboren. Ze woonden toen in de Nova Zemblastraat 76 III hoog in de Indische buurt. Vader Arjen werkte daar bij de recherche bureau Warmoestraat. Ze verhuisden en kwamen in Harlingen terecht waar hun eerste zoontje IJpe geboren werd. Na moeilijkheden met de plaatselijke politiechef (zie biografie Arjen van der Hauw) werd Arjen overgeplaatst naar Bolsward. Ze woonden toen in de nu niet meer bestaande Pieter Tanjéstraat. Nadat Tjerk in 1933 de Ambachtsschool te Sneek met "lof" beeindigd had was hij werkloos. Naderhand werkte hij bij de wegenbouw, woningbouw en als rietdekker en bij zijn ooms Jelle en Catrinus van der Hauw. Z'n moeder overleed op Sinterklaasavond (5 December 1936). Hij was toen 18 jaar. Op 1 Februari 1938 moest hij voor de dienstplicht opkomen in Ede en kwam hij bij de 7e Veldartillerie. Tijdens de mobilisatie in 1939 werd hij gelegerd te Middelburg als wachtmeester-verkenner bij het 17e Regiment Artillerie Commando Zeeland. Op 10 Mei 1940 brak de 2e wereldoorlog uit en vocht hij met Fransen en
Belgen tegen de Duitsers.
 |
Vooraan Tjerk als gevangene |
|
Op 17 Mei 1940 werd hij in Middelburg gevangen genomen door de Duitse SS. Op 18 Mei werd hij op mars naar Duitsland gesteld maar op 21 Mei werd de groep vrijgelaten wegens "heldhaftig gedrag" maar eigenlijk wegens gebrek aan transport. Na allerlei omzwervingen kwam hij na elf dagen doodvermoeid aan in z'n ouderlijk huis in Bolsward. Hij kwam bij de Marechaussee terecht en werd in 1942 gestationeerd te Annen (Dr.) Op 16 December 1942 trouwde hij te Bolsward met Grietje Nawijn. In Maart 1943 kreeg hij opdracht van de Duitsers om vier zieke Joodse landgenoten te arresteren. Dit bevel werd door de hele brigade te Grootegast geweigerd en zoals dat toen ging werden zij dus gearresteerd.
Anderhalf jaar (12 Maart 1943 tot 10 Augustus 1944) zat hij in het concentratiekamp Vught, vaak met de dood voor ogen. Negen weken wachtte hij in de dodencel (cel 128) op zijn terechtstelling.
Dank zij de brutale houding van z'n vader wist die hem los te krijgen. Tijdens deze kampperiode kregen ze hun eerste zoon Arjen Tjerk op 18 October 1943. Na de bevrijding werd hij opperwachtmeester en docent bij het Wapen van de Koninklijke Marechaussee in Apeldoorn.
Voor zijn verzetswerk kreeg Tjerk en zijn schoonouders Nawijn de Yad Vashim onderscheiding van Israël. Hun namen staan opgetekend in het monument in Jeruzalem.
Daarna begon hij aan een theologiestudie en op 28 October 1959 slaagde hij voor de classis Apeldoorn van de Gereformeerde Kerken.Op 15 Juni 1960 werd hij kandidaat in de theologie. Op 28 September 1960 werd hij in de Gerefor- meerde Zuiderkerk bevestigd als predikant met als taak geestelijk verzorger in het leger. Daarvoor was hij al geexamineerd door de Particuliere Synode van de Gereformeerde Kerken van Gelderland.
De strepen op z'n uniform werden vervangen door een balk en een ster (Majoor), maar ook zoals hij zei door het Kruis van Christus. Hij werd gestationeerd bij de Commandotroepen te Roosendaal als geestelijk verzorger van de Commando's en de 22 brigades van de Koninklijke Marechaussee in Brabant. Het hoogtepunt van z'n loopbaan was de herdenkingsdienst die hij mocht leiden naar aanleiding van het 150-jarig bestaan van de Koninklijke Marechaussee. In 1970 nam hij afscheid als Luitenant Kolonel met een preek over 1 Corinthiers 9 vers 20-23: '..voor allen ben ik alles geweest, om in elk geval enigen te redden..'. Daarna verrichtte hij
nog pastoraal werk in de Gereformeerde kerk van Klundert en preekte nog geregeld in een aantal Westbrabantse kerken. Regelmatig verschenen er nog artikelen in een aantal bladen en werd hij geinterviewed voor de E.O. radio.
Op 5 October 1996, oud 77 jaar overleed hij na een zeer bewogen leven, en werd op 9 October in Bolsward begraven.
Als legerpredikant te velde |

Bij het commando monument
in Vlissingen |
http://www.dbnl.org/tekst/pres003onde01/pres003onde01_0055.htm
Misschien is het ook interessant, de tekst op te nemen van een andere circulaire, op 2 augustus 1943 rondgezonden door de Wnd. Gewestelijk Politie-President te Rotterdam, kolonel J.J. Boelstra:
‘Het is mij gebleken dat in enkele gemeenten bij het arresteren van met name genoemde personen (Joden of Jodenbegunstigers) niet genoeg initiatief werd getoond om ook niet genoemde Joden, welke in de te doorzoeken huizen werden aangetroffen, te arresteren. Men ging dan eerst instructies halen en vond bij terugkeer de verdachten verdwenen. Om herhaling van een dergelijk zeer onjuist optreden van de politie te voorkomen, vestig ik uitdrukkelijk de aandacht op de verplichting om voortvluchtige of illegaal levende Joden of joden-begunstigers, te allen tijde, waar deze zich ook bevinden, te arresteren. Een arrestatiebevel of nadere instructies zijn daarvoor niet nodig.’
Commentaar hierop is o.i. wel overbodig. Nu weer de andere kant. Geven wij het woord aan Majoor ds. van der Hauw 1 : ‘In maart 1943 behoorde ik tot een groep marechaussee in de omgeving van het dorp Grootegast. Deze groep bestond uit veldwachters en marechaussees. Op 12 maart kwam er een telefoontje van de Sicherheitsdienst uit Groningen, waarin ons verzocht werd om een Joodse familie in de omgeving van het dorp te arresteren en over te brengen naar Westerbork; wij hebben toen als personeel van deze brigade allemaal gemeend het bevel niet te mogen opvolgen. Wij kwamen 's middags bij elkaar om de zaak nog eens te bespreken en wij bleven toen bij ons besluit. Maar toen wij daar samen waren zijn wij door Duitse en Nederlandse politiemannen gearresteerd en overgebracht naar Groningen. Daar werd ons medegedeeld dat ons besluit dienstweigering was waarop de doodstraf was gesteld. Maar wij bleven allen bij ons besluit. Men zei toen: U krijgt nog een nacht bedenktijd, maar de volgende morgen hebben wij allemaal de kracht ontvangen om bij dit besluit te blijven en we zijn toen overgebracht naar het concentratiekamp Vught. Daar hebben wij mishandeling en eenzame opsluiting moeten delen met de zovele gevangenen die daar zaten. De oudere collega's van mij werden overgebracht naar Duitse concentratiekampen, waaronder ook de veldwachter Boonstra. Ik kan mij van de veldwachter Boonstra nog herinneren dat toen wij in de auto moesten stappen te
1 De Bezetting, dl. III (Amsterdam, 1963), p. 30-31.
[p. 179]
Groningen, dat een van de Duitse politiemannen ons telde, hij zei, er zijn toch elf, ja, es stimmt, waarop Boonstra zei, het is fout, het zijn er twaalf. U hebt God vergeten: hij gaat met ons mee. Altijd.’
Niet weinig politiemannen hebben bij dit verzet hun leven ten offer gebracht aan wat zij hun gewetensplicht achtten; nadrukkelijke vermelding daarvan lijkt de historicus eenvoudige plicht. Anderen poogden, zoals men reeds zag, met kleine middelen te saboteren: zij zagen niet, hoorden niet, vonden niet. Hun risico's onderschatte men evenmin; ook te hunnen koste meldden zich de, niet eens altijd anonieme, verklikkers bij hun chef; de Amsterdamse Jodenjager Dahmen von Buchholz rapporteerde op 19 mei 1942 uitvoerig hoe hij een tweetal agenten ‘erop betrapt’ had, dat zij een praatje maakten met een Jood - op het Amsterdamse Damrak!
Toen was, op 15 oktober 1942, het PBA al versterkt met manschappen uit Schalkhaar; dit ging verder, temeer, omdat het de Duitsers en hun geestverwanten steeds minder moet hebben voldaan. Begin 1943 werd het ophalen van Joden helemaal opgedragen aan de z.g. Vrijwillige Hulppolitie; deze, ingesteld bij verordening nr. 57 van 21 mei 1942 (en gewijzigd bij verordening nr. 67 van 19 juni 1942), bestond uit personen, die (art. 2 van de eerste verordening) ‘de nieuwe Europese orde voorstonden en bereid waren, deze naar beste vermogen te dienen’; alleen al in Amsterdam solliciteerden 1047 personen naar een plaats hierbij; later gingen al deze agenten over naar de Landwacht en dienden op deze wijze de ‘nieuwe Europese orde’ verder. In een later hierover opgesteld rapport heet het, dat de verstandhouding tussen deze Vrijwillige Hulppolitie en het PBA vijandig was: ‘Alleen in geval van dienstaangelegenheden werd het hoogst nodige gesproken’.
Tjerk van der Hauw, officier in de orde van Oranje-Nassau, drager Oorlogsherinnerings-kruis
( geboren 24.10.1918 te Amsterdam, zoon van rechercheur Arjen van der Hauw en Lijsbeth Terpstra -overleden 5.10.1996 te Breda, Grote Spie 34, en op de Algemene Begraafplaats te Bolsward begraven), wachtmeester-verkenner bij 17e
regiment artillerie Commando Zeeland (1939); vocht als militair in de meidagen van 1940 bij Middelburg; als marechaussee gestationeerd te Annen (1942) en later te Grootegast
. Na de oorlog studeerde hij theologie en werd gereformeerd legerpredikant (1960). Nam in 1970 afscheid in de rang van luitenant-kolonel en verrichtte daarna nog hulpdiensten in de kerk van Klundert. Op 16.12.1942 te Bolsward gehuwd met Grietje Nawijn (geboren 27.1.1919 te Bolsward, dochter van Jan Nawijn en Lolkje Kamstra- overleden 12.11.2003 te Rotterdam).
Zij was een zus van de gereformeerde predikant ds. Jan Nawijn (1917-2006; zie daar).
Haar ouders en drie tantes, Akke Nawijn (1892-1963), Fokje Nawijn (1897-1957) en Dien(?) Nawijn, werden door Yad Vashem erkend als ‘Rechtvaardigen uit de volkeren’ vanwege hun hulp aan Joodse onderduikers.
In 1940 werd hij Marechaussee. Wegens zijn weigering van een transport van Joden werd hij achttien maanden geïnterneerd in het concentratiekamp Vught. In die moeilijke tijd ontstond bij hem het verlangen om later predikant te worden. In het laatste oorlogsjaar speelde hij een actieve rol in het verzet.
Tjerk van der Hauw behoorde tot de brigade van Grootegast die op 12.3.1943 weigerde in opdracht van de Sicherheitspolizei in Groningen een Joods gezin te arresteren en over te brengen naar Westerbork; daarop werden de tien politiemensen gearresteerd en overgebracht naar Vught; In maart 1943 behoorde ik tot een groep marechaussee in de omgeving van het dorp Grootegast. Deze groep bestond uit veldwachters en marechaussees. Op 12 maart kwam er een telefoontje van de Sicherheitsdienst uit Groningen, waar-in ons verzocht werd om een Joodse familie in de omgeving van het dorp te arresteren en over te brengen naar Westerbork; wij hebben toen als personeel van deze brigade allemaal gemeend het bevel niet te mogen opvolgen.
Wij kwamen ‘s middags bij elkaar om de zaak nog eens te bespreken en wij bleven toen bij ons besluit. Maar toen wij daar samen waren zijn wij door Duitse en Nederlandse politiemannen gearresteerd en overgebracht naar Groningen. Daar werd ons medegedeeld dat ons besluit dienstweigering was waarop de doodstraf was gesteld. Maar wij bleven bij ons besluit.
Men zei toen: U krijgt nog een nacht bedenktijd, maar de volgende morgen hebben wij allemaal de kracht ontvangen om bij dit besluit te blijven en we zijn toen overgebracht naar het concentratiekamp Vught. Daar hebben wij mishandeling en eenzame opsluiting moeten delen met de zovele gevangenen die daar zaten. De oudere collega’s van mij werden overgebracht naar Duitse concentratiekampen, waaronder ook de veldwachter Dirk Boonstra (1893 Sint Annaparochie -9.9.1944 Kdo. Hersbruck, KZ Flosssenbürg)
. Ik kan mij van de veldwachter Boonstra nog herinneren dat toen wij in de auto moesten stappen te Groningen, dat één van de Duitse politiemannen ons telde, hij zei “ er zijn toch elf, ja, es stimmt” waarop Boonstra zei “het is fout, het zijn er twaalf. U hebt God vergeten: Hij gaat met ons mee. Altijd”.
Op 14.11.1988 ontving Tjerk van der Hauw de Yad Vashem -onderscheiding.
Versie V I, 18 juli 2018 Pagina 144 van 433 Lit.: Nico de Both, Het Groninger politiekorps in de Tweede Wereldoorlog, 39; Geert C. Hovingh, Joods leven in Zuidlaren, 40; Dr. L. de Jong, De Bezetting, 30v.; Dr. J. Presser, Ondergang, II, 178; Yad Vashem, 357, 640v.; J. Zijp, In memoriam Ds. T. van der Hauw , in: Jaarboek 1997 GKN, 537v